Beeld: Beeldbank Unie van Waterschappen
Publicatiedatum: juni 2024
De herziening van de Europese richtlijn voor stedelijk afvalwater betekent onder meer dat er bij de zuivering meer nutriënten uit het water moeten worden gehaald. ‘In Nederland is dat niet zo’n groot probleem,’ zegt Michaël Bentvelsen, beleidsadviseur Waterkwaliteit bij de Unie van Waterschappen. ‘Landelijk gezien is het een relatief kleine opgave, want we zaten al op dat niveau. Maar het verwijderen van medicijnresten, de vierde trap in de zuivering, vraagt wel grote investeringen: zo’n 4 tot 5 miljard euro. De cosmetische en farmaceutische industrie gaan meebetalen, doordat er sprake is van een uitgebreide producentenverantwoordelijkheid. Het rijk vult met hun bijdragen een fonds dat de waterschappen voor de investeringen kunnen gebruiken.’ ‘Dat zou ongeveer 80 procent van de kosten moeten dekken,’ vertelt Sander Mager, vice-voorzitter van de Unie van Waterschappen. ‘Maar hoe dat precies uitpakt, moeten we nog zien. En het betekent hoe dan ook een stijging van de tarieven voor burgers en bedrijven.’
Haalbaar
Is die vierde trap in de waterzuivering, nog even los van de kosten, in de praktijk haalbaar? Bentvelsen: ‘We kunnen het wel ja, technologisch gezien weten we hoe het kan.’ Het verwijderen van nutriënten en medicijnresten is dus te doen, maar hoe zit dat als de eisen nog verder zouden worden aangescherpt en ook stoffen zoals PFAS en zware metalen uit het afvalwater moeten worden gehaald? Hij wijst erop dat voor dergelijke stoffen de waterschappen primair sturen op bronaanpak, dat wil zeggen toelatingsbeleid voor gevaarlijke stoffen en beter toezicht op indirecte lozingen. Ook benadrukt hij het belang van voortdurende technologische innovatie. ‘Kenniscentrum STOWA heeft al een innovatieprogramma op dit gebied uitgevoerd, maar er is altijd ruimte voor verdere innovaties, zeker als die een meer duurzame oplossing opleveren.’
Grens aan technologie
Ook Maaike Hoekstra, innovatietechnoloog bij het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, voelt veel voor een nieuw onderzoeksprogramma. ‘Als je puur naar de effluent-eisen kijkt die in de richtlijn staan, is het haalbaar met bestaande technieken. Maar ik denk dat we deze richtlijn moeten zien in context met alle andere uitdagingen waar we als waterschappen voor staan, zoals klimaat- en energieneutraliteit en volledige circulariteit. Dan hebben we een systeemsprong nodig op zuiveringsgebied en dan zou een innovatieprogramma zeer welkom zijn.’ Maarten Nederlof, beleidsadviseur bij waterschap Rijn en IJssel en trekker van het Versnellingsprogramma medicijnresten van de waterschappen, denkt dat de grens van wat er kan met de bestaande technologie bijna is bereikt. ‘We gebruiken nu ozon en actieve koolstof om microverontreinigingen te verwijderen. Een slimme combinatie van die technieken is op dit moment het best. Er zijn veelbelovende nieuwe mogelijkheden, zoals adsorptie met zeolieten, maar die moeten nog verder worden ontwikkeld.’
Andere mentaliteit
Ook Mager denkt dat technologische vernieuwing alleen niet genoeg soelaas zal bieden: ‘Onze sector is al innovatief ingesteld. Nog meer trappen aan de zuivering toevoegen, vind ik niet realistisch. Dan wordt het alleen maar duurder. Er zitten grenzen aan, je moet van de rioolwaterzuiveringsinstallaties niet de wasstraat van de samenleving maken.’ Hij pleit dan ook voor een andere filosofie en mentaliteit. ‘Pak het aan bij de bron. De huidige end of pipe-benadering is niet de oplossing. Er komen elk jaar duizenden nieuwe chemische stoffen bij. We moeten af van de houding dat je alles wel kunt lozen, daar moeten we veel strenger in worden. Wij willen dan ook dat er bijvoorbeeld een totaal verbod op PFAS komt. En we moeten beseffen dat schoon water schaarser wordt, als samenleving zullen we veel bewuster met water moeten omgaan.’
Modulair bouwen
Als de financiering geregeld wordt en de technologie beschikbaar is, zijn er dan genoeg bekwame mensen voor de uitvoering van alle noodzakelijke maatregelen? Dat is een punt van zorg. Nederlof: ‘Vooral de capaciteit bij ingenieursbureaus en aannemers is nu een knelpunt.’ Bentvelsen vult aan: ‘Technici zijn zeer gewild, er is enorme krapte in de arbeidsmarkt.’ Al met al ziet hij vooral een oplossing in nauwere samenwerking tussen de waterschappen onderling en tussen de waterschappen en marktpartijen. ‘Als we allemaal los van elkaar alles tegelijk willen doen, lukt het niet. We hebben voor het realiseren van de opgaven 20 jaar de tijd, met tussentijdse doelen die we moeten halen. Laten we daarvoor gezamenlijk een investeringsprogramma maken voor de lange termijn. En laten we meer standaardiseren. Modulair bouwen bijvoorbeeld is wel wennen, maar het maakt het simpeler om de opgaven aan te kunnen. Als we onderling goed afstemmen en doseren en met heldere vragen komen, kan de markt beter anticiperen. Dat geldt niet alleen voor het aanbesteden van het werk. We zouden ook heel goed samen de arbeidsmarkt kunnen opgaan om bijvoorbeeld jongeren aan te trekken.’
Belangrijk goed
Paul Koemans, voorzitter van de Vereniging van Zuiveringsbeheerders, benadrukt eveneens het belang van een nauwe samenwerking. ‘Capaciteit is een uitdaging, ook bij de aannemers. Er zullen zeker mensen bij moeten komen. Maar er is ook wel tijd om medewerkers aan te trekken en op te leiden, zeker als we het in onze sector gezamenlijk doen.’ Ook Mager ziet in nauwere samenwerking de oplossing. ‘De autonomie van de waterschappen in een belangrijk goed. Maar we kunnen dit alleen samen aan. Meer standaardisatie is noodzakelijk. We moeten samen optrekken, ook met marktpartijen, al blijft natuurlijk overeind dat we de regels rond aanbestedingen moeten volgen. Maar de opgaven waar we voor staan, zijn enorm, zeker als je bedenkt dat veel van onze infrastructuur aan het eind van z’n levensduur begint te komen en vervangen moet worden. We hebben een plan nodig dat wat betreft financiële schaal en technische uitdaging vergelijkbaar is met bijvoorbeeld het Hoogwaterbeschermingsprogramma.’